Genocide, staatsaansprakelijkheid en preventieve maatregelen
februari 26, 2009
Inleiding
Het begrip genocide werd voor het eerst toegepast door de Joods-Poolse jurist Raphael Lemkin. Met de moord op velen van zijn volk als achtergrond en aanleiding, schreef hij het boek Axis Rule in occupied Europe. Genocide is een combinatie van het Griekse woord genos (ras) en het Latijnse woord caedere (doden). Herhaling van de genocide zoals deze plaatsvond in de Tweede Wereldoorlog moest ten alle tijden voorkomen worden. Daar bestond geen verwarring of onenigheid over in de internationale gemeenschap. De Verenigde Naties anticipeerden dan ook op het boek van Lemkin door een resolutie aan te nemen in december 1946. Inmiddels is de misdaad genocide al meerdere malen vastgelegd in verschillende internationale verdragen. Het wordt wereldwijd gezien als een van de ergste misdaden van de mensheid. Door het plegen ervan, is men in staat de hele mensheid te verlagen. Hoe komt het dan toch dat genocide vaak niet kan worden voorkomen. Na de Tweede Wereldoorlog faalde de internationale gemeenschap in het tegengaan of een halt toeroepen van de genocide die plaatsvond in bijvoorbeeld Rwanda en Servië, ondanks de internationale verdragen en de eensgezindheid naar de ernst van de misdaad.
Mijn onderzoeksvraag is: Welke preventieve maatregelen zijn er opgenomen in het internationale recht, om de kans dat er ergens ter wereld genocide plaats vindt te verkleinen?
Vragen die hiervoor onder andere beantwoord moeten worden, zijn: Wanneer is er sprake van genocide? Onder welke omstandigheden kan een (rechts)persoon of een regime vervolgd worden voor genocide? Welke juridische voorwaarden zijn er om in te grijpen ter voorkoming van genocide? Ik ben met name benieuwd naar de ontwikkeling van deze maatregelen voor en na de genocide in Rwanda en Bosnië. Ik verwacht dat de uitkomst van mijn paper is dat dankzij internationale afspraken er voortaan eerder en sneller door de internationale gemeenschap wordt ingegrepen als er ergens sprake is van aanzet tot genocide en dat er dus ook is geleerd van de fouten in Rwanda en Servië.
Genocide, een internationaal misdrijf
Genocide, de misdaad der misdaden, is niet alleen toe te wijzen aan een individu maar ook een staat kan hiervoor verantwoordelijk worden gehouden. Bij berechting van genocide wordt dwingend recht toegepast net zoals bij de meeste misdrijven uit het Nederlandse strafrecht.
Genocide behoort tot de categorie internationale misdrijven. Internationale misdrijven zijn misdrijven die het volkenrecht verbiedt omdat ze moreel absoluut ontoelaatbaar en crimineel zijn. Deze misdrijven tasten de waarden aan die in het volkenrecht centraal staan. We onderscheiden hierbij misdrijven tegen de vrede, oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid. De afgelopen tien jaar hebben er rondom deze internationale misdrijven veel grote ontwikkelingen plaatsgevonden. Zo’n tien jaar geleden werden op nationaal niveau degene berecht die zich schuldig hadden gemaakt aan oorlogsmisdrijven, maar op internationaal niveau werd er niet opgespoord, vervolgd of berecht. Hierdoor werden vooral hogere politiek en militaire verantwoordelijken niet gestraft voor hun criminele daden. Met de komst van de ad hoc tribunalen en de toegenomen vervolgingsactiviteit van individuele staten kunnen deze verantwoordelijken hun straf niet meer zo makkelijk ontlopen. Uiteindelijk heeft de totstandkoming van het permanente Internationale Strafhof een aanzet gegeven tot een nauwkeurigere formulering van de internationale misdrijven, waaronder genocide.
Er zijn verschillende soorten internationale misdrijven. Er zijn misdaden die zijn opgesteld in internationale verdragen (crimes bij treaty) en er zijn misdrijven die uit zichzelf een grensoverschrijdend karakter hebben. Bijvoorbeeld piraterij en aantasting van onderzeese kabels. Hier vindt het misdrijf vaak plaats op open zee, waardoor het lastig is dit op nationaal niveau te bestrijden. Dit zelfde geldt in de regel voor slavernij, mensenhandel en het vervoeren van verdovende middelen. Uit de delicten zelf blijkt dat ze grensoverschrijdend zijn. Ook bij misdrijven, waarbij internet een belangrijke rol speelt, zoals de verspreiding van kinderporno, worden als grensoverschrijdend gezien. Genocide heeft ook uit zichzelf een grensoverschrijdend karakter. Het is altijd een bedreiging voor de internationale vrede. Artikel 24 VN handvest van de veiligheidsraad beschikt over vreedzame en eventuele gewapende instrumenten om in te grijpen.
Bij misdrijven tegen de vrede probeert men al sinds de oudheid een grens te trekken tussen wat wel en niet toelaatbaar is. Naast de criteria die dienen om de aanvaardbaarheid van oorlog te toetsen zijn er ook criteria die de regels in een oorlog toetsen. Deze criteria lopen in elkaar over, net zoals de daarbij verbonden misdrijven: misdrijven tegen de vrede en oorlogsmisdrijven. Misdrijven tegen de vrede vielen, naast oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid, binnen de bevoegdheid van het Internationale Tribunaal van Neurenberg (IMT). De in 1946 vastgelegde beginselen van het IMT werden als algemene beginselen bevestigd door een Resolutie van de Verenigde Naties. Onder misdrijven tegen de vrede wordt volgens de Neurenberg principes verstaan: Het plannen, voorbereiden, initiatief nemen tot of het voeren van een aanvalsoorlog of een oorlog in strijd met internationale verdragen, overeenkomsten of garanties, of deelname aan een gemeenschappelijk plan of samenzwering voor het verrichten van eerder genoemde handelingen. De aard van conflicten in Joegoslavië en Rwanda doet begrijpen waarom misdrijven tegen de vrede niet behoren tot de bevoegdheid van ad hoc tribunalen. Ook het Internationaal Strafhof is voorlopig niet bevoegd om zaken te behandelen waarbij de aanklacht bestaat uit misdrijven tegen de vrede. Staten hebben geen vrijheid van het agressieverbod als regel om van het dwingend volkenrecht af te wijken.
Het recht ten aanzien van oorlogsmisdrijven is veel meer uitgekristalliseerd dan de misdrijven tegen de vrede. Het statuut van Rome van 1998 (ICC-Statuut) verleent in artikel 2 het Internationaal Strafhof de bevoegdheden om te oordelen over oorlogsmisdrijven.
Genocide en misdrijven tegen de menselijkheid
De categorie misdrijven tegen de menselijkheid bevat ernstige misdrijven die door de betrokken overheden werden gepleegd, bevorderd of toegelaten. In het handvest van Neurenberg staat het als volgt beschreven: Moord, uitroeiing, het in slavernij voeren, deportatie en andere onmenselijke handelingen, die voor of gedurende een oorlog bedreven zijn tegen de burgerbevolking of vervolgingen op grond van politiek, ras of godsdienst ter uitvoering van of in verband met enig misdrijf behorende tot de rechtsmacht van de Rechtbank, onverschillig of deze geschiedden al dan niet in strijd met het nationale recht van het land, waar deze daden werden bedreven.
Hier waren de misdrijven nog gekoppeld aan een oorlogsvoering.De International Law Commission (ILC) presenteerde in 1991 een Draft Code waarin misdrijven tegen de menselijkheid niet meer werden gekenmerkt door de band met de oorlogsvoering, maar door het systematische of massale karakter van de onmenselijke gedragingen. De handelingen zijn vaak hetzelfde als onder de categorie oorlogsmisdrijven (moord, foltering en deportatie). De Draft Code uit 1996 werd beïnvloed door het inmiddels tot stand gekomen Statuut van het ICTY en de uitleg over de jurisdictie die werd gegeven in de zaak Tadic. In de Draft Code werd niet de band tussen het misdrijf en een bestaand gewapend conflict overgenomen, die wel in artikel 5 van het ICTY-statuut wordt genoemd. In artikel 3 van het Rwanda Tribunaal (ICTR) wordt dit verband niet meer vereist. Uit artikel 7 lid 1 van het ICC-statuut blijkt dat misdrijven als misdrijven tegen de menselijkheid worden aangemerkt, wanneer ze zijn begaan als onderdeel van een wijdverbreide of een systematische aanval die zich richt tegen een burgerbevolking. Er wordt in het statuut een opsomming gegeven van misdrijven die hieronder kunnen vallen. Deze opsomming is niet limitatief, andere handelingen die hier op lijken en waarmee ook opzettelijk ernstig lijden of ernstige schade aan de geestelijke of fysieke gezondheid van de burgerbevolking wordt toegebracht, vormt een restgroep.
Historische ontwikkeling van Genocide
In de Armeense kwestie werd rond 1914 een plan voor genocide opgesteld. Anderhalf miljoen mensen kwamen om het leven tussen 1915 en 1923 door moord, honger en uitputting. Intellectuelen en religieus leiders werden gearresteerd en de bevolking werd gedeporteerd. Natuurlijk hadden daarvoor ook al vele malen vormen van genocide zich voorgedaan. Al in de bijbel komt genocide voor en ook de Europeanen hebben tijdens de kolonisatie zich vergrepen aan dit misdrijf. Bijvoorbeeld de Engelsen in Tasmanie en de Nederlanders op Kaap de goede hoop. Genocide werd uiteindelijk als een internationaal misdrijf gezien ten gevolge van de Holocaust. Het vormt nu een belangrijk onderdeel van misdrijven tegen de menselijkheid. Volgens resolutie 96(I) van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties is genocide het ontkennen van het recht van bestaan voor een hele groep mensen, net zoals zelfmoord het ontkennen van het recht van leven is van een individu. Het woord genocide wordt gebruikt bij het uitmoorden op grote schaal, maar het juridische begrip is enger. De misdaden gepleegd door het Pol Pot regime in Cambodja in 1975 tot 1978 en de etnische zuiveringen in het voormalig Joegoslavië in de negentiger jaren kunnen in het algemeen niet worden gezien als genocide in enge zin. Dit neemt niet weg dat ze wel als misdaden tegen de menselijkheid kunnen worden gezien. Een succesje voor Lemkin, die dus als een soort van founding-father van de genocide bestrijding wordt gezien, is dat genocide ten laste wordt gelegd tegen nazi verdachte Constatin von Neurath. Het misdrijf krijgt echter geen plaats in het vonnis. Genocide wordt vaak verward met etnische zuivering, terwijl gedwongen verhuizing van een bepaalde groep ook als etnische zuivering kan worden aangemerkt en dan is er nog lang geen sprake van genocide. Genocide werd na Neurenberg in een afzonderlijk verdrag behandeld. Artikel 1 van dit Verdrag luidt: ‘De Verdragsluitende Partijen stellen vast, dat genocide, ongeacht of het feit in vredes- dan wel in oorlogstijd wordt bedreven een misdrijf is krachtens internationaal recht, welk misdrijf zij op zich nemen door te voorkomen of te bestraffen.
In artikel 2 van het Verdrag inzake de Voorkoming en de Bestraffing van Genocide (het Genocideverdrag), dat op 9 december 1948 werd getekend, staat de gedraging Genocide als volgt beschreven:
Elk van de volgende handelingen met als opzet het vernietigen, geheel dan wel gedeeltelijk, van een nationale, etnische, raciale of religieuze groepering als zodanig:
a. Het vermoorden van leden van de groep.
b. Het toebrengen van ernstig lichamelijk of geestelijk letsel aan leden van de groep.
c. Het bewust aan een groep opleggen van levensomstandigheden, die bedoeld zijn om een groep geheel dan wel gedeeltelijk fysiek te vernietigen.
d. Het opleggen van maatregelen om geboortes binnen de groep te verhinderen.
e. Het met dwang overbrengen van kinderen uit de groep naar een andere groep.
In artikel 3 staat vermeld welke vormen van handelen strafbaar zijn: Het plegen van genocide, de samenspanning tot het plegen van genocide, het rechtstreeks en openbaar aanzetten tot genocide, de poging tot genocide en de medeplichtigheid aan genocide.
In het Genocide verdrag is expliciet ruimte geboden om de berechting uit handen te geven aan een internationaal strafhof. Nadat de daadwerkelijke vervolgingen hadden plaats gevonden van de genocide op de joden gedurende de Tweede Wereld oorlog, is er lange tijd weinig ontwikkeling geweest omtrent de aanpak. Eichmann werd in 1961-1962 vervolgd en geëxecuteerd in Israel voor genocide. Pas in 1986 ratificeert de VS het genocide verdrag. De zaak van Jean-Paul Akayesu gaat de boeken in als de eerste internationale genocide zaak, waarin een internationaal tribunaal, in dit geval het Rwanda-tribunaal, de veroordeling uitspreekt. Ondertussen is er in meerdere zaken bij het Rwanda-tribunaal een dergelijke veroordeling uitgesproken. Bij het ICTY is in dit verband maar een beperkt aantal verdachten aangeklaagd. Op 19 april 2004 is generaal Krstic door de kamer van beroep veroordeeld voor zijn aandeel in de massamoord bij Srebrenica. Commandant Blagojevic werd in hoger beroep vrijgesproken voor medeplichtigheid aan genocide , wegens gebrek aan bewijs dat hij kennis had van het genocidaal opzet.
Genocide, oorzaak en achtergrond
In het huidige Nederland staat genocide ver van ons af. De landen waar genocide de afgelopen jaren wel plaats heeft gevonden, hebben verschillende gemeenschappelijke kenmerken die ervoor zorgen dat de kans op genocide groter is dan bijvoorbeeld in Nederland. Er zijn verschillende factoren die naar voren komen bij het misdrijf. Zo gaat het vaak om het benadrukken van groepsverschillen in politieke en economische situaties. Ook heeft vaak één groep of meerdere groepen de wens om de dominante groep te zijn. De macht die ze dan bezitten willen ze gebruiken voor betere levensomstandigheden, meer land en meer materiële welvaart in vergelijk met de etnische minderheid. Dit is een rationele uitleg van het fenomeen. Vaak komen er ook emotionele en erfelijke factoren bij kijken. Het gaat vaak om ‘oude haat’ die optreedt in pluralistische samenlevingen waar ongelijkheden tot scheuringen leiden. Dit wordt gestimuleerd door onstabiele politieke omstandigheden zoals oorlog en revolutie en door economische achteruitgang. Daarnaast spelen psychologische factoren een grote rol. Een groep moet door middel van bijvoorbeeld propaganda geloven dat de andere groep een serieuze bedreiging vormt. Geheimhouding van de genocide is essentieel voor het plaats vinden ervan.
Begin jaren tachtig begonnen sociale wetenschappers met de bestudering en definiering van de oorzaken en aanleidingen van genocide. De Clinton regering heeft na Rwanda geïnvesteerd in wetenschappelijke analyses om genocide uit te leggen met het oog op het ontwikkelen van waarschuwingssystemen in de voorbereidende fase.
Er zijn verschillende condities die genocide mogelijk maken (variabelen): (1) Politieke omwenteling, (2) vroegere vormen van massamoorden en genocide in het land, (3) autoritaire regimes, (4) etnische en religieuze verschillen, (5) lage economische vooruitgang en (6) het ontbreken van afhankelijkheid van de internationale gemeenschap (economisch of politiek). Dit heeft uiteindelijk geleid tot een structureel model om de risico grootte van een bepaald land te bepalen aan de hand van deze zes condities. Zo kan van elk land het risico worden ingeschat. Met dit model als leidraad kan vervolgens eerder worden ingegrepen bij de zogenaamde risicogroepen wanneer het daar onrustig wordt.
Genocide, een internationaal probleem?
In de loop van de tweede helft van de twintigste eeuw kwam men steeds meer tot het besef dat alle staten gebonden moeten worden aan de internationale mensenrechten. Oud president Jimmy Carter sprak voor de Verenigde Naties op 17 maart 1977 over genocide. Hij was van mening dat geen van de leden van de Verenigde Naties kon claimen dat een schending van de mensenrechten in de lidstaat zijn eigen zaak is. Geen lidstaat kon aan zijn verantwoordelijkheden ontlopen wanneer er waar dan ook ter wereld de mensenrechten geschonden worden.
In artikel 6 van de Genocide Conventie wordt gerept over een internationale strafrechter die recht spreekt in zaken van genocide. Na Neurenberg duurde het tot de jaren negentig van de vorige eeuw tot dat er daadwerkelijk zo’n internationale rechtbank werd opgericht. De oprichting van de ad hoc tribunalen, het internationaal gerechtshof en het internationaal strafhof heeft mede zorggedragen voor de preventie van genocide.
Voor de bestrijding van genocide wordt tegenwoordig gestreefd naar een steeds meer gecentraliseerd international systeem. Of dit een goede ontwikkeling is, hangt af van een aantal aannames: Een gecentraliseerde internationale wetgeving zorgt voor meer garanties om genocide te voorkomen dan het bestaande gedecentraliseerde systeem. Er bestaat een realistische hoop dat het gedecentraliseerde systeem op de lange termijn plaats zal maken voor het gecentraliseerde systeem. Wanneer dit daadwerkelijk vorm zal krijgen is het de vraag hoeveel militaire strijdkrachten zouden moeten worden toegewezen aan de supranationale autoriteit en of de supranationale autoriteit de veiligheid kan naleven zonder gebruik te maken van geweld.
De internationale gemeenschap heeft in de afgelopen vijftig jaar een beweging gemaakt richting sterkere internationale mensenrechten en heeft meer beschermende maatregelen getroffen om genocide tegen te gaan. Toch hebben er naar de Holocaust nog zeker vijftig maal genocide en politieke massamoorden plaats gevonden. Dit heeft tussen de twaalf miljoen en tweeëntwintig miljoen burgers het leven gekost. Dit komt mede doordat het nog steeds moeilijk is om derde staten over te halen in te grijpen bij staten waar mensenrechten geschonden worden. Er moet nieuw international recht gecreëerd worden, waarbij het toegestaan is mensenrechten schending tegen te gaan zonder dat de toestemming van de veiligheidsraad is vereist. Het ziet er naar uit dat met de komst van de laatste ontwikkelingen, dit vereiste is weggevallen. Hier is echter nog geen jurisprudentie over. Het is bij deze ontwikkeling van belang dat in het internationale recht de risico’s tot escalatie worden gelimiteerd.
Genocide, middelen ter preventie
Er zijn in de loop der jaren verschillende middelen en instituties gebruikt om genocide en andere schendingen van de mensenrechten te voorkomen. Hieronder staat een kleine greep uit de verschillende middelen die worden ingezet:
1. Mensenrechten wetten. Onder andere wetten waarin de verantwoordelijkheid van staat en de ontwikkeling van de staatsaansprakelijkheid wordt geregeld.
2. Internationale straf tribunalen
3. Universele jurisdictie van nationale gerechtshoven voor internationale delicten.
4. Het niet toestaan of het weigeren dat overtreders van mensenrechten verdragen voordelige consequenties uit hun onwettige acties halen.
5. Het aanmoedigen van de internationale gemeenschap om buitenlandse hulp toe te staan.
6. Het instellen van onderzoeks- en waarheidscommissies.
7. Het verlenen van amnestie.
Op 14 juli 2004 werd er een speciale adviseur benoemd binnen de VN voor de preventie van genocide. De VN houdt de laatste ontwikkelingen in risicolanden dan ook goed in de gaten. Een van de belangrijkste ontwikkelingen ter preventie van Genocide zijn de recente uitspraken van internationale hoven en de ontwikkeling van de “Responsibility to protect”.
Responsibility to protect (R2P)
In 2000 heeft de commissie Brahimi een rapport uitgebracht over de toekomst van VN-vredesoperaties tegen de achtergrond van onder andere de vredesoperaties van de genociden van de jaren negentig in voormalig Joegoslavië en Rwanda. Het onvermogen van de internationale gemeenschap bij de uitmoording van zo’n achthonderdduizend mensen in 1994 in Rwanda, heeft mede geleidt tot deze ontwikkeling. Het vertrekpunt van deze denkwijze is niet het recht op interventie maar de verantwoordelijkheid om te beschermen. Volgens het rapport is de tijd van “blauwhelmen” voorbij, wat inhoudt dat er niet geweldloos kan worden toegezien door de VN hoe de genocide plaats vindt. De meest vergaande aanbeveling die de commissie doet heeft betrekking op de nieuwe “peacekeeping doctrine”. De onpartijdigheid van de VN-peacekeepers is volgens het rapport heel iets anders dan de neutraliteit. Er zijn omstandigheden denkbaar waarin de peacekeepers niet alleen operationeel het recht moeten hebben om geweld te gebruiken, maar hiertoe zelfs een morele verplichting hebben. In november 2000 nam de Veiligheidsraad de aanbevelingen van de commissie-Brahimi voor een groot deel over, door resolutie 1327 te aanvaarden. Vanaf 2003 worden er honderdduizenden mensen uitgemoord worden in Darfur. Dit werd dus wederom niet voorkomen, ondanks de nieuwe doctrine. Op de World Summit 2005 van de Verenigde Naties wordt door de meeste lidstaten de ‘responsibility to protect’ onderschreven. Dit wordt vervolgens door de Algemene Vergadering aangenomen. In Afrika heeft de VN met deze uitgangspunten sinds 2005 al meerdere missies ingesteld.
De ‘responsibility to protect’ betreft onder andere de verantwoordelijkheid van een individuele staat om zijn bevolking tegen genocide te beschermen. Een staat moet dit zien te voorkomen met doeltreffende en noodzakelijke middelen. Het betreft ook de verantwoordelijkheid van de internationale gemeenschap, internationale misdaden als genocide tegen te gaan via de VN. Dus niet alleen met gebruik van vreedzame middelen, maar zonodig ook door militair ingrijpen, wanneer vreedzame oplossingen tekortschieten. Interventies zonder medewerking van de VN zijn volgens het concept in principe mogelijk op dezelfde gronden. De R2P geeft een nieuwe dementie aan de staatssoevereiniteit. Naast rechten, kent de staatssoevereiniteit dus ook verantwoordelijkheden. Wanneer zij hier niet aan voldoen, is een interventie gerechtvaardigd. Het subsidiariteitsbeginsel is hier van toepassing. Overheden worden ter verantwoording roepen als zij deze verantwoordelijkheid ontlopen of ondergeschikt maken aan economische of politieke belangen. De R2P wordt ook door de Afrikaanse en Europese Unie ondersteunt. In Azië wordt er minder enthousiast op het concept gereageerd. Het zal dus nog een hoop inspanning vergen voordat de R2P daadwerkelijk over de hele wereld toegepast gaat worden.
Het responsibility to protect beginsel hangt niet alleen af van militaire overwegingen maar er zitten vaak politieke obstakels in de weg. Autoriteiten staan vaak niet toe dat een VN troepenmacht zijn intrek doet in het land. Zij verzetten zich hier heftig tegen. Zo stonden in Darfur de autoriteiten een troepenmacht slechts toe wanneer er sprake was van een klassieke vredesmacht met beperkte bevoegdheden. Nog steeds zien we geen grote opmaat van het responsibility to protect concept door de Veiligheidsraad, ondanks de vele slachtoffer die bijvoorbeeld in Darfur zijn gevallen.
Genocide, staatsverantwoordelijkheid
Bij genocide gaat het vaak om betrokkenheid van (staats)autoriteiten die een groep isoleren. Deze groep is altijd identificeerbaar en de acties zijn er op gericht het voortbestaan van de groep te bedreigen. Bij de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof van 26 februari 2007 in de zaak Bosnië/Servië komt de staatsaansprakelijkheid bij genocide ter sprake. In 1993 dient Bosnië Herzegovina een klacht in tegen Servië en Montenegro wegens schending van het Genocide verdrag. Het hof verdedigt jurisdictie te hebben, aan de hand van verwijzing naar de eerdere uitspraak die het Hof deed naar aanleiding van preliminaire bezwaren van Servië, waarbij het hof toen al vastgesteld had om een uitspraak te doen. In de uitspraak van 2007 neemt het Internationaal Gerechtshof een stap in de goede richting rondom de staatsaansprakelijkheid. Desondanks is de uitspraak soms onnodig krachteloos. Zeker wanneer je de uitspraak naast de recente ontwikkelingen van het internationaal recht rondom de ‘responsibility to protect’ houdt. Uit artikel 1 van het genocidenverdrag vloeit voort dat staten de verplichting hebben zich van genocide te onthouden. Er is altijd onenigheid geweest over de reikwijdte en de inhoud van deze verplichtingen. Al vanaf dat het Internationaal Gerechtshof bestaat is het een punt van onenigheid geweest of het IGH jurisdictie heeft rondom staatsaansprakelijkheid bij genocide. Hierdoor is de kracht van dit artikel altijd beperkt gebleven. De zaak Bosnië/Servië verschaft hier inzicht in. Het voorkomen van Genocide is volgens het IGH niet tot het eigen territorium beperkt. De reikwijdte van deze verplichting geldt dus ook voor derde staten. Als hoofdcriterium schrijft het Hof dat de staat binnen de kaders van het internationale recht bij machte moet zijn de gebeurtenis effectief te beïnvloeden. De plicht wordt hiermee ruim neergezet. Tegelijkertijd zijn staten pas aansprakelijk voor het schenden van de verplichting bij ‘manifest’ falen. Dit omdat anders niet-wezenlijke nalatigheid tot aansprakelijkheid zou kunnen leiden. De plicht om in te grijpen als derde staat kan ook in artikel 8 van de Genocidewet gezien worden. Het gaat hier om een discretionaire bevoegdheid. Ondanks dat volgens het Hof ook een staat normadressaat van artikel 3 Genocidenverdrag kan zijn en niet alleen een natuurlijk persoon, komt het Hof tot het oordeel dat Servië geen genocide heeft gepleegd, noch andere vormen van artikel 3 Genocidenverdrag heeft geschonden. Dit komt mede door de hoge eisen die het IGH hieraan stelt. Staten en individuen kunnen dus beide aansprakelijk worden gesteld voor het plegen van genocide, private rechtspersonen vormen echter nog steeds een probleem. Deze kunnen tot op heden niet bij een internationaal hof terecht. Voor de veroordeling van private rechtspersonen is het internationale recht dus afhankelijk van nationale rechters. Een van de hoge eisen die het IGH stelt en dus een veroordeling van staten voor genocide vaak in de weg staat, is het opzetvereiste. Het moet de bedoeling zijn om een bepaalde groep te vernietigen. Het is erg complex dit voor een staat vast te stellen. Een plan tot het plegen van genocide zal in de meeste gevallen niet rechtstreeks aantoonbaar zijn. Bij het plegen van genocide zijn vaak geen staatsorganen betrokken, ook is in het geval van Servië moeilijk te bewijzen dat zij handelden op instructie van de Servische staat. Dat Servië achteraf tevreden was met de gang van zaken en vooraf de genocide wellicht vermoedde, is niet voldoende voor het opzet. Dit is wel voldoende voor een veroordeling wegens het niet voorkomen van Genocide. Hier is Servië dus wel voor veroordeeld door het IGH. Positief aan de uitspraak is dat het IGH een ‘opzet uit patroon’ bewijsconstructie toepast. Dit houdt in dat wanneer individuele gevallen niet beoordeeld worden als genocide, het IGH in verband met andere gevallen wellicht wel kan aantonen dat er sprake is van de opzet tot het plegen van genocide. Het IGH maakt het voor zichzelf dan weer lastig door te stellen dat het patroon zodanig moet zijn dat het op niets anders kan wijzen dan op het opzettelijk plegen van genocide. Bij een afwijzing van genocide zijn staten veilig bij het IGH. Andere misdaden tegen de menselijkheid dan genocide kunnen niet bij het hof worden aangebracht. Ook dit is een argument waarom het hof beter kan kiezen voor een minder streng criterium.
Conclusie
Het is niet uitgesloten dat bij de beslissing van het Internationaal Gerechtshof inzake Bosnië/Servië er extraterritoriale werking uitgaat van de verplichting om genocide te voorkomen. Bijvoorbeeld wanneer in strijd met beginsel van non-interventie of in strijd met het geweldsverbod wordt gehandeld van het internationaal recht. Op dat moment is er geen mandaat van de VN- veiligheidsraad. Er is pas sprake van preventierecht als er genocide heeft plaatsgevonden. De poging tot preventie moet voor die tijd plaats vinden. Tot hoever gaat de verplichting tot preventie nu de territoriale nabijheid niet per se een vereiste is en hoe groot moet de invloed van een land zijn. Deze vragen zijn nog niet beantwoord door het IGH.
De humaniteit krijgt in de nieuwste ontwikkelingen voorrang op de soevereiniteit. Dit is een goede ontwikkeling voor de preventie van genocide. Het wordt moeilijker niet in te grijpen wanneer er sprake is van genocide. Supranationale besluitvorming is hier mede debet aan. Regeringen zijn bang het woord genocide in de mond te nemen, omdat daar gelijk een verantwoordelijkheid aan hangt.
Ondanks de goede bedoelingen van het Internationaal Gerechtshof, is de uitspraak van het Hof soms onnodig krachteloos, naast de recente ontwikkeling van het internationaal recht rondom de ‘responsibility to protect’. Het is van belang voor de R2P dat het IGH de plicht van de staten om genocide te voorkomen, daadwerkelijk inhoud heeft gegeven. Het IGH zou echter een realistischere vorm kunnen kiezen voor de voorwaarde ‘opzet uit patroon’ bij een veroordeling voor genocide. Wanneer het Hof zou toepassen dat een patroon duidelijk naar de opzet van genocide moet wijzen in plaats van wat ze nu toepassen, namelijk dat het patroon exclusief moet wijzen naar de opzet van genocide, zou dit meer uitgangspunten voor een veroordeling geven. Dit neemt natuurlijk niet weg dat andere hoven wel voor deze makkelijkere weg kunnen kiezen. De rechtseenheid mag de rechtsontwikkeling immers niet volstrekt uitsluiten.
Het is vanuit preventief oogpunt van belang dat het IGH naast individuen ook staten aansprakelijk kan stellen voor genocide. Het plegen van genocide is zonder betrokkenheid van een staat bijna onmogelijk. Dit terwijl de staat ook de grootste verantwoordelijkheid heeft om genocide te voorkomen.
Van belang is dat wanneer de voorkomingsplicht van genocide voor de internationale gemeenschap breder wordt erkend, het niet te makkelijk wordt derde staten te veroordelen op het nalaten hiervan. In principe wordt in de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof hier zorg voor gedragen. Helaas wordt de voorkomingsplicht van andere staten en de internationale gemeenschap dan weer niet duidelijk erkend. Het is van het grootste belang dat er een effectieve genocidenpreventie van de grond komt. Het is daarom betreurenswaardig dat het IGH de ‘responsibility to protect’ niet expliciet onderschrijft voor wat betreft de verantwoordelijkheid van de internationale gemeenschap om genocide tegen te gaan.
Het is de afgelopen jaren duidelijk geworden dat de preventieve oorlogsdoctrine en het non-interventiebeginsel geen recht doen aan de R2P. Er zal een versterking moeten komen van de wereldautoriteit van de VN, wanneer men echt een einde wil maken aan internationale schendingen van de mensenrechten door onder andere genocide. De Study Group on Europe’s Security Capabilities , waar ook oud-politicus Jan Pronk een rol in heeft, pleit voor de oprichting van een Human Security Response Force. Deze militaire internationale eenheid, bestaande uit 15.000 militairen en burgers, moet snel inzetbaar zijn en ten minste voor een derde bestaan uit politie en burgerspecialisten. Wanneer zo’n instantie internationaal erkend wordt, kan er veel sneller gereageerd worden op de dreiging van genocide. Deze dreiging kan continu door een supranationale instantie worden gepeild aan de hand van bijvoorbeeld een schema met de zes variabelen die in het hoofdstuk ‘Genocide, oorzaak en achtergrond’ vermeldt staan in combinatie met de actuele situatie in de risico landen. Dit sluit aan bij het steeds breder gedragen ‘responsibility to protect’ concept.
Met de R2P wordt een belangrijke stap genomen in het voorkomen van genocide. Dit soort maatregelen hebben meer effect dan de bestraffing achteraf. Wanneer de bestraffing achteraf wegvalt is er geen stok meer achter de deur om derde staten te straffen wanneer zij onder de plicht willen uitkomen om genocide te voorkomen. Een wisselwerking van beide is dus de enige optie. De strafbaarheid van genocide is dus nog altijd van belang, doordat het de internationale gemeenschap bewust maakt van de onmenselijkheid van de daad. Internationale druk om vroegtijdig in te grijpen wanneer er genocide op de loer ligt is van een nog groter belang. Hier zal de meeste inspanning rondom de bestrijding van genocide in de aankomende jaren moeten plaatsvinden. Alleen wanneer er geen andere factoren meer meespelen dan de verantwoordelijkheid van eenieder, om genocide waar dan ook ter wereld te bestrijden en hier ook daadwerkelijk supranationale instrumenten op toepasbaar zijn, zodat men sneller kan ingrijpen, kan de internationale gemeenschap genocide aan banden leggen.
Bronnen
Ik heb in mijn paper gebruik gemaakt van de studieboeken: An Introduction to international Criminal Law and Procedure en het Handboek Internationaal Strafrecht. Hiernaast heb ik het boek Genocide and human rights van Mark Lattimer gebruikt waarin verschillende teksten over genocide gebundeld zijn. Verder heb ik in mijn paper internationale jurisprudentie en andere rechtsbronnen en artikelen met betrekking op de misdaad genocide gebruikt.
Cryer, R., Friman, H, Robinson, D, Wilmshurst, E, International Criminal Law and Procedure, Cambridge 2007
Ginkel, B. van, Genocide-uitspraak van internationaal gerechtshof Teleurstelling, geruststelling of bron van onzekerheid?Internationale Spectator, 61, nr. 6 2007
Grunfeld, F., Voorrang van humaniteit boven soevereiniteit, Internationale spectator, 2004
Kempen, P.H.P.H.M.C. van, Voorkoming van genocide en de ‘responsibility to protect’, Nederlands Juristen blad Afl. 2007/15
Lattimer, M., Genocide and Human rights, Ashgate Hampshire 2007:
• Beres, L.R., Justice and realpolitik: international law and the prevention of genocide, american journal of jurisprudence, 33, 1988
• Charney, J.I., Anticipatory humanitarian intervention in kosovo, van der bilt journal of transnational law, 32, 1999
• Donnelly, J., Genocide and humanitarian intervention, journal of human rights, 1, 2002
• Harff, B., No lessons learned from the holocaust? Assessing risks of genocide and political mass murder since 1955, American political science review, 2003
• Reisman, W.M., legal responses to genocide and other massive violations of human rights, law and contemporary problems, 59, 1996
Lemkin, R., Axis Rule in Occupied Europe: Laws of Occupation – Analysis of Government – Proposals for Redress, Washington 1944
Leurdijk, D., Veilheidsraad vult ‘responsibility to protect’al in, Netherlands Institute of International Relations Clingendael, Den Haag 2 mei 2006
Luyn, A.H. van, (President Pax Christi Nederland), Responsibility to protect, Tilburg symposium, 2004
Os, C. van, Per ongeluk expres opzet in de genocide conventie, doctoraal scriptie, Leiden 2005
Rosenthal, J.H., Ethics and international affairs, Washington, 1999
Sliedregt, E. van, Sjocrona, J.M., Orie, A.M.M., Handboek Internationaal Strafrecht, Deventer 2008